Basisprincipes van MODBUS
Modbus TCP is een gestandaardiseerd communicatieprotocol dat werkt volgens het Master/Slave-principe.
De Loxone Miniserver staat in voor de Master-taak en kan met een onbeperkt aantal Slaves via Ethernet communiceren. 16- en 32-bits gegevenstypes worden ondersteund. Broadcast-commando’s zijn momenteel niet geïmplementeerd.
Het belangrijkste toepassingsgebied van Modbus is de regeltechniek.
Meer info over Modbus TCP vindt u hier.
Instellingen MODBUSSERVER
In de eigenschappen van de Modbusserver dient u het IP-adres van het Modbus-apparaat, de wachttijd na een herstart van de Miniserver en een time-out in te stellen. De time-out moet worden aangepast afhankelijk van hoe snel of hoe traag een Modbus-apparaat zich gedraagt.
MODBUS-apparaat aanmaken
Om een nieuw Modbus-apparaat toe te voegen, markeert u de Modbus-server eerst in de randapparatuur. Rechtsboven vindt u nu het menu-item Sensoren en actoren, waar u ook het Modbus-apparaat kunt kiezen.
Hier vindt u bovendien vooraf gedefinieerde apparaten.
In de apparaateigenschappen dient u nu het adres van de Modbus-deelnemer op te geven.
Modbus-apparaten hebben van de fabrikant een standaardadres gekregen, maar dit adres kan in principe direct op het apparaat worden gewijzigd.
Sensoren en actuatoren aanmaken
Om een sensor of actuator aan te maken, selecteert u het Modbus-apparaat in de randapparatuurlijst. Vervolgens vindt u rechtsboven het menu-item Sensoren en actuatoren. Hier kunt u het gewenste object selecteren.
Sensoren
In de eigenschappen van de sensor stelt u nu het I/O-adres (=registeradres), het commandotype, het gegevenstype en de opvraagcyclus in.
De opvraagcyclus is het tijdsinterval waarmee de waarde wordt geactualiseerd.
Bij sommige apparaten zijn nog correctie-instellingen vereist, zodat de ontvangen gegevens juist kunnen worden geïnterpreteerd.
De informatie met betrekking tot registeradres, commandotype en gegevenstype wordt door de fabrikant ter beschikking gesteld (productspecifiek).
De gegevens worden via het netwerk doorgestuurd naar de Miniserver. Let er op dat vaak opgevraagde waarden het netwerk en de Miniserver nodeloos kunnen belasten. Stel redelijke opvraagintervallen in!
Actuatoren
Ook voor de actuator dient u het I/O-adres (=registeradres), het commandotype en het gegevenstype in te voeren bij de eigenschappen.
De informatie met betrekking tot registeradres, commandotype en gegevenstype wordt door de fabrikant ter beschikking gesteld (productspecifiek).
Sjabloon opslaan
Als u een nieuw Modbus-apparaat heeft aangemaakt, kunt u dit ook als sjabloon opslaan.
Klik daartoe met de rechter muisknop op het Modbus-apparaat in de periferieboom en vervolgens op “Als sjabloon opslaan”. Let erop dat de bestandsnaam met “MB_” begint!